Conflict tussen ouders over verblijfplaats minderjarige
Wanneer ouders er samen niet uit geraken en zelf niet tot een onderling akkoord komen (ook niet na bemiddeling in familiezaken), moet de familierechter tussenkomen.
Ouders oefenen in principe steeds samen het ouderlijk gezag over hun kinderen uit tot deze meerderjarig (=18) zijn. Dat betekent het begrip ‘co-ouderschap’.
‘Co-ouderschap’ heeft dus juridisch niets te maken met de verblijfs- of omgangsregeling van kinderen, maar wel met de (gelijke) verdeling van het ouderlijk gezag tussen ouders. Het maakt hierbij trouwens ook niet uit of de ouders getrouwd zijn, samenleven, gescheiden zijn of niet samen wonen.
CO-OUDERSCHAP betekent :
1. dat ouders allebei RECHT hebben
- op eerbied en respect van hun kind
- op persoonlijk contact met hun kind
- om mee alle beslissingen te nemen over de opvoeding van het kind en zijn bezittingen tot hij de leeftijd van 18 jaar bereikt heeft. Ouders mogen dus samen beslissen over zijn opvoeding, zijn vrije tijd, zijn opleiding,…
Door toepassing van het co-ouderschap moeten ouders dus steeds samen beslissen over hun kind, maar in de praktijk zal elk van hen (zeker dagelijkse) beslissingen kunnen nemen over het kind wanneer het feitelijk onder zijn of haar hoede staat. Gewoonlijk worden enkel de grote opvoedingsbeslissingen echt samen genomen.
De Belgische wet voorziet trouwens een vermoeden naar derden toe dat zij er mogen van uitgaan dat elke beslissing genomen of elke handeling gesteld door 1 ouder gebeurde mét toestemming van de andere ouder. Enkel wanneer derden (zouden moeten) weten dat er op een bepaald gebied onenigheid is tussen ouders hebben zij de expliciete toestemming van elke ouder nodig.
2. Ouders hebben natuurlijk ook PLICHTEN tegenover hun kinderen. Ze moeten beiden
- respect hebben voor hun kind (opgenomen in de wet in 1995)
- zorgen voor zijn levensonderhoud, zijn opvoeding en zijn opleiding.
3. Ouders zijn ten slotte ook AANSPRAKELIJK voor hun minderjarige kinderen.
Dit betekent dat zij de schade moeten betalen die hun kinderen (door onzorgvuldigheid of foutief gedrag) veroorzaakt hebben.
Een kind moet natuurlijk ergens wonen : bij één ouder of om beurten bij beide ouders. Als een kind om beurten bij beide ouders woont, spreken we van verblijfsco-ouderschap of beurtelings verblijf. Als een kind bij één ouder woont, dan gaat het regelmatig op bezoek bij de andere ouder. Men zegt dat deze laatste ouder een omgangsrecht heeft.
In de eerste plaats is het, zoals steeds, aan de ouders om samen te beslissen op welke manier ze het leven van hun kind gaan regelen. Bij wie het zal wonen en hoe vaak het de andere ouder zal zien, wat met de
vakanties, wat met het onderhoudsgeld,…
Wanneer ouders samen niet tot een overeenkomst kunnen komen, kunnen ze hierbij eventueel een beroep doen op de bemiddeling in familiezaken. Via ‘familiebemiddeling’ proberen ouders met de tussenkomst en ondersteuning van een onafhankelijke bemiddelaar toch nog onderling tot een akkoord te komen omtrent de kinderen. Dergelijke bemiddeling kan zelfs nog gebeuren indien reeds gerechtelijke procedures gevoerd worden of gevoerd werden. Bemiddeling kan gebeuren door een erkende hulpverlener verbonden aan een Centrum Algemeen Welzijnswerk (contactgegevens via www.caw.be) of bij een erkende advocaat (www.advocaat.be).
Ervaring leert ons dat veel bemiddelingsprocedures uiteindelijk uitmonden in een regeling waarachter iedereen (beide ouders en kinderen) kunnen staan… Het eindresultaat kan bovendien voorgelegd worden aan een rechter ter bekrachtiging waardoor het ook enige zekerheid biedt voor de toekomst.
Wanneer ouders er echter samen niet uitgeraken en zelf niet tot een onderling akkoord komen (ook niet na bemiddeling in familiezaken), moet de rechter tussenkomen.
Sedert 2006 is er een nieuwe wet die bij dergelijke procedures het verblijfsco-ouderschap bevoordeligt. Dit betekent dat als minstens een van de ouders het wil de rechter voorrang moet geven aan een beurtelings
verblijf bij beide ouders als het kan in de specifieke situatie.
De rechter heeft bij het nemen van een beslissing uiteindelijk wel maar één doel voor ogen en dat is het nemen van een beslissing in het beste belang van het kind. Om te weten te komen wat best is voor het kind probeert de rechter een zo goed mogelijk zicht te krijgen op de situatie door met beide ouders te praten, met de procureur, eventueel ook met het kind zelf als de rechter meent dat het hiervoor voldoende matuur is (dat is het hoorrecht van minderjarigen), en door eventueel een maatschappelijk onderzoek te bevelen.
Wanneer hij voldoende zicht heeft op de situatie, neemt hij een beslissing over het verblijfs- en het omgangsrecht in het belang van het kind. (Deze beslissing kan later eventueel nog aangepast worden door de jeugdrechter wanneer de omstandigheden wijzigen.)